-
1 Strich
〈m.; Strich(e)s, Striche〉1 streep, lijn2 streek, haal ⇒ trek; veeg5 〈 beeldende kunst〉penseelvoering, toets6 vleug, streek ⇒ draad, haren, richting♦voorbeelden:mit dem Strich • in de richting van de harenunter dem Strich sein • beneden alle peil zijn〈 informeel〉 nach Strich und Faden • duchtig, flink -
2 mit dem Strich
mit dem Strich -
3 hangen
1 [neerwaarts gestrekt gehouden worden] pendre2 [in neerwaartse richting afwijken; overhellen] pencher3 [boven de grond gehouden worden] être suspendu4 [tot straf opgehangen zijn] être pendu5 [vast (blijven) zitten] être attaché (à)6 [verlangen] aspirer (à)♦voorbeelden:de zeilen hangen slap • les voiles pendenthet koord hangt slap • la corde est trop lâchede teugels laten hangen • lâcher la bridede wolken hangen laag • les nuages sont bashet schilderij hangt scheef • le tableau est de travers〈 van personen〉 over iets, iemand hangen • se pencher sur qc., qn.uit het lood hangen • surplombermet hangen en wurgen • à grand-peine〈 figuurlijk〉 als hij niet meewerkt, hang je • s'il ne marche pas, tu es fichu〈 figuurlijk〉 aan iemand blijven hangen • rester collé à qn. sans trop savoir pourquoizijn betoog hing van platheden aan elkaar • son exposé était cousu de platitudeshet hangt erom • rien n'est encore décidéII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [bevestigen] (sus)pendre♦voorbeelden:zijn jas aan de kapstok hangen • accrocher son manteau (au portemanteau) -
4 hangen
1 [neerwaarts gestrekt/boven de grond gehouden worden] hang3 [met een bocht verlopen] sag4 [overhellen] lean (over) ⇒ hang (over), 〈 met betrekking tot lusteloze persoon〉 loll, 〈 met betrekking tot lusteloze persoon〉 slouch, 〈 niets doen〉 hang around6 [vast (blijven) zitten] stick/cling (to) ⇒ 〈 met kleding〉 be/get stuck (in)7 [zweven] hang8 [onbeslist zijn] hang ⇒ be up in the air/undecided♦voorbeelden:de zeilen hangen slap • the sails are slack/hanging (loose)het schilderij hangt scheef • the painting is (hanging) crookedzijn kamer hangt vol posters • his room is hung with postersde sleutel hangt aan de spijker • the key is (hanging) on the nailaan het plafond hangen • hang/swing/be suspended from the ceilingaan het spit hangen • be on the spit3 het koord hangt slap • the rope is sagging/slackde teugels laten hangen • loosen/drop the reins4 hij hangt ieder weekend aan/in de bar • he hangs out Bat the pub/in bars every weekendhij hing op zijn stoel • he lay slouched/sprawled in a chair, he lolled in his chairhang niet zo tegen die kast • stop leaning against the cupboardmet hangen en wurgen • by the skin of one's teethdaarvoor zal hij hangen! • he'll hang/swing for it!er is niet veel van mijn Latijn blijven hangen • very little of my Latin has stuckde naald blijft hangen • the needle is stuck〈 figuurlijk〉 hij hangt erg aan zijn oudste zoon • he's very fond of/attached to his eldest son〈 figuurlijk〉 ze hangen erg aan elkaar • they are devoted to/wrapped up in each otherze bleef met haar japon aan een spijker hangen • her dress caught/snagged on a nailzij hangt altijd om hem heen • she's always hanging/hovering about himhij bleef in de vierde klas hangen op zijn wiskunde • he was kept down in the fourth form because of his mathsde wolken hangen laag • the clouds are (hanging) lowhet hangt erom • it's up in the air9 naar iets hangen (en verlangen) • crave (for) something, have a longing/craving for something¶ hij zal moeten hangen • he's in for it/for the high jumphij hangt • he's lumbered/stuck (with it)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [bevestigen] hang (up)2 [met betrekking tot personen, ophangen] hang♦voorbeelden:zijn jas aan de kapstok hangen • hang one's coat on the peg
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский